-
1 met stomheid geslagen zijn
met stomheid geslagen zijn -
2 met stomheid geslagen zijn
met stomheid geslagen zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met stomheid geslagen zijn
-
3 stomheid
2 [stomme streek; het stom zijn] stupidity♦voorbeelden:met stomheid geslagen zijn • be dumbfounded -
4 stomheid
♦voorbeelden: -
5 dumb
adj. stom (spreekt niet), zwijgt; dom--------n. stom (niet kunnen/willen spreken); zwijgzamen--------v. doen verstommem; iemand sprakeloos maken1 stom ⇒ niet kunnen/willen spreken, zwijgzaam2 dom ⇒ stom, suf♦voorbeelden:1 to be struck dumb • met stomheid geslagen zijn, sprakeloos zijnthe dumb • de stommen -
6 to be struck dumb
met stomheid geslagen zijn, sprakeloos zijn -
7 verlieren
verlieren1 verliezen, kwijtraken ⇒ achteruitgaan♦voorbeelden:an Wert verlieren • in waarde dalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seinen Halt verlieren • geen houvast meer hebbendie Sprache verlieren • met stomheid geslagen zijndie Spur verlieren • het spoor bijster wordensein Herz an jemanden verlieren • van iemand gaan houden♦voorbeelden:sich in Gedanken verlieren • in gedachten verzinken2 sich in eine öde Gegend verlieren • in een verlaten streek belanden, verzeilendie Spur verlor sich im Gras • het spoor liep in het gras dood -
8 be stunned into speechlessness
be stunned into speechlessness -
9 stun
n. bewusteloos slaan; schokken, verwarren--------v. verbazen; ontzetten, schokken2 schokken ⇒ verwarren, verdoven3 versteld doen staan ⇒ verbluft doen staan, verbazen♦voorbeelden: -
10 die Sprache verlieren
-
11 stumm
♦voorbeelden:1 stumm bleiben • blijven zwijgen, met stomheid geslagen zijndas Telefon war stumm • de lijn was doodsich stumm stellen • stommetje spelenstumm vor Staunen • stomverbaasd -
12 stumm bleiben
blijven zwijgen, met stomheid geslagen zijn -
13 knock
n. klop; slag; aanmerking (spreektaal)--------v. kloppen; slaan; stoten; een aanmerking maken (spreektaal); doen verbazen (spreektaal)knock1[ nok] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————knock2♦voorbeelden:knock into someone • iemand tegen het lijf lopen♦voorbeelden:1 knock at/on a door • op een deur kloppen/tikken→ knock about knock about/, knock around knock around/, knock forward knock forward/, knock off knock off/, knock on knock on/, knock together knock together/, knock up knock up/1 (hard) slaan ⇒ meppen, stoten (tegen)♦voorbeelden:1 knock a hole/nail in • een gat/spijker slaan inbe knocked off one's horse • van zijn paard geworpen worden2 don't knock something (till you've tried it) • geef er niet op af (voordat je het geprobeerd hebt)the news knocked him for six • hij was met stomheid geslagen door het nieuws→ knock back knock back/, knock down knock down/, knock off knock off/, knock out knock out/, knock over knock over/, knock together knock together/ -
14 stupeur
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский